This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 12016E277
Consolidated version of the Treaty on the Functioning of the European Union#PART SIX - INSTITUTIONAL AND FINANCIAL PROVISIONS#TITLE I - INSTITUTIONAL PROVISIONS#CHAPTER 1 - THE INSTITUTIONS#SECTION 5 - THE COURT OF JUSTICE OF THE EUROPEAN UNION#Article 277 (ex Article 241 TEC)
Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
ZESDE DEEL - INSTITUTIONELE EN FINANCIËLE BEPALINGEN
TITEL I - BEPALINGEN INZAKE DE INSTELLINGEN
HOOFDSTUK 1 - DE INSTELLINGEN
VIJFDE AFDELING - HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE
Artikel 277 (oud artikel 241 VEG)
Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
ZESDE DEEL - INSTITUTIONELE EN FINANCIËLE BEPALINGEN
TITEL I - BEPALINGEN INZAKE DE INSTELLINGEN
HOOFDSTUK 1 - DE INSTELLINGEN
VIJFDE AFDELING - HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE
Artikel 277 (oud artikel 241 VEG)
PB C 202 van 7.6.2016, pp. 166–166
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force
7.6.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 202/166 |
Artikel 277
(oud artikel 241 VEG)
Iedere partij kan, ook na het verstrijken van de in artikel 263, zesde alinea bedoelde termijn, naar aanleiding van een geschil waarbij een door een instelling, een orgaan of een instantie van de Unie vastgestelde handeling van algemene strekking in het geding is, de in artikel 263, tweede alinea, bedoelde middelen aanvoeren om voor het Hof van Justitie van de Europese Unie de niet-toepasselijkheid van deze handeling in te roepen.